Probeert u zich eens in te beelden: een sterke wereldmacht met een enorm economisch gewicht, die niet terugdeinst om af en toe oorlog te voeren en handelsconflicten op het scherp van de snee voert. Wellicht denkt u spontaan aan de Verenigde Staten. Maar we doelden eigenlijk op het oude Griekenland. Aan het einde van de Peloponnesische Oorlog (ca. 400 v. Chr.) had de strijd tussen Sparta en Athene beide grootmachten naar de rand van de afgrond geduwd. Ten einde raad, en bij gebrek aan geld, begon de overheid in plaats van zilveren munten, munten van goedkoper metaal (brons, koper) te maken. De munten werden aan de buitenkant wel voorzien van een laagje zilver, om de schijn van waarde op te houden. Maar er werden ook vlakuit bronzen munten uitgegeven. Toegegeven, het feit dat de Spartanen laat in de oorlog de weg naar belangrijke zilvermijnen van Athene hadden afgesneden, speelde wellicht ook een rol.
Maar ook eerder, in kleinere rijken en ook op latere tijdstippen zien we die modus operandi steeds opnieuw terugkeren. Geldcreatie (of quantitative easing) is een fenomeen dat in alle tijden opduikt. Net zoals in het Romeinse Rijk, waar van munten snippers van de randen werden afgesneden telkens ze de schatkist passeerden, om die snippers dan weer te hersmelten in … extra munten. De belangrijkste munt in de eerste 220 jaar van het Romeinse Rijk was de Denarius, een zilveren munt met een hoog gehalte aan puur zilver (ca. 4,5 gram zilver). Het zilvergehalte van de Denarius daalde van 90% in het jaar 64 naar ca. 50% rond het jaar 200. Tegen het jaar 265 zat er nog amper 0,5% zilver in de Denarius. Het zilveren laagje sleet vrij snel af en legde de bijna waardeloze bronzen kern bloot. Hyperinflatie, een ontwrichting van de handel, de terugkeer van ruilhandel, zware belastingen en een financiële crisis waren het onvermijdelijke gevolg.
De belasting-‘hervormingen’ van de Romeinse keizer Diocletianus waren dermate abominabel dat veel burgers naar de afgrond van het bankroet en hongersnood werden geduwd. Zelfs de weduwen en de kinderen van schuldenaars werden niet ontzien in een heksenjacht om openstaande belasting-schulden te vereffenen. Tegen de vierde eeuw was de Romeinse economie en belastingstructuur
dermate ontspoord dat veel landbouwers hun boerderijen verlieten en inruilden om uitkeringen te trekken van de staat. Op dat ogenblik gaf de overheid het merendeel van het geld uit aan militaire doeleinden enerzijds en uitkeringen anderzijds. Volgens sommige historici waren er op een bepaald moment meer mensen die van de schatkist leefden dan mensen die belastingen betaalden. Later werden de belastingen zelfs nog verder verhoogd op landeigenaars en handelaars, wat er uiteindelijk toe leidde dat sommige Romeinen de kant kozen van de barbaren, tégen Rome.